GEZONDHEIDSENCYCLOPEDIE

A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z

Zoeken op: Risico factoren

123 resultaten gevonden

  • Beroerte (Herseninfarct)
    Wat is een herseninfarct? Een herseninfarct is een gevolg van de onderbreking van de bloedtoevoer naar een deel van de hersenen. Het achterliggende hersenweefsel krijgt niet meer genoeg zuurstof en dat deel van de hersenen kan afsterven. Hierdoor ontstaan bijvoorbeeld uitvalsverschijnselen. Verschil herseninfarct en hersenbloeding Het verschil tussen een herseninfarct en een hersenbloeding is dat een herseninfarct ontstaat door een bloedpropje in een bloedvat in de hersenen en dat een hersenbloeding ontstaat door een bloeding in of rond de hersenen. Aan de symptomen bij deze aandoeningen is vaak niet te zien om welke van de twee aandoeningen het gaat. Daarom worden een herseninfarct en hersenbloeding in eerste instantie allebei een beroerte of CVA genoemd.
    Lees verder
  • Beroerte in de centrale netvliesslagader
    In dit geval is de centrale netvliesslagader gestoord, bijvoorbeeld geblokkeerd door een bloedpropje, waardoor het netvlies achter in het oog niet goed genoeg van zuurstofrijk bloed kan worden voorzien. De netvliesslagader is het voornaamste bloedvat voor de bloedvoorziening van het netvlies. Als deze slagader verstopt raakt, kan er plotseling niets meer met het betreffende oog worden gezien, hoewel er geen sprake van pijn is. De verstopping kan het gevolg zijn van atherosclerose, een bloedstolsel of een stukje vetweefsel; meestal betreft dit vetweefsel dat na een botbreuk is vrijgekomen uit het beenmerg en als embolus via de bloedbaan is vervoerd. Een andere, vooral bij ouderen veelvoorkomende oorzaak is een ontsteking van de bloedvaten in het hoofd (arteritis temporalis). Behandeling Het gezichtsvermogen kan alleen worden behouden als er onmiddellijk wordt ingegrepen.
    Lees verder
  • Bestralingsbeschadiging
    Bij bestraling in de geneeskunde (radiotherapie) maakt men gebruik van twee soorten straling: de ioniserende straling waartoe de röntgenstraling en de deeltjesstraling behoren en de niet-ioniserende straling zoals microgolf, infrarood en ultraviolet. Effect van ioniserende straling De ioniserende straling dringt veel dieper in het lichaam door dan de niet-ioniserende straling. Deze straling heeft een schadelijk effect op weefsels met name op de celdeling, waardoor men de groei van gezwellen kan belemmeren en soms het gezwel zelfs helemaal vernietigen. Doordat het onmogelijk is om bij bestraling gezond weefsel geheel te ontwijken, wordt ook gezond weefsel getroffen door de bestraling. Door vanuit verschillende richtingen de bestraling van een gezwel te geven én door de bestraling in kleine porties te geven, probeert de radiotherapeut het omringende normale weefsel zo veel mogelijk te sparen. Daar straling alleen invloed heeft op delende cellen zullen vooral huid en slijmvliezen hiervan schade ondervinden. De aanmaak van nieuwe cellen is gestoord respectievelijk vertraagd. Dit uit zich in roodheid en eventueel ontvelling van de huid óf haaruitval. Liggen slijmvliezen in het bestralingsveld dan zal, afhankelijk welk gebied bestraald wordt, de aanmaak van slijmvliescellen van mond, keel, slokdarm, maag en darmen verminderen. Hierdoor neemt de gevoeligheid voor voedsel en de kans op schimmelinfecties toe. Opname van voedsel door de darmwand wordt minder en passeert hierdoor sneller en onverteerd door de darm, waardoor waterige ontlasting (diarree) kan ontstaan. Effect van chemotherapie Wordt naast radiotherapie tevens chemotherapie gegeven dan kunnen deze bijwerkingen ernstiger en langduriger zijn, want chemotherapie heeft ook negatieve invloed op gezonde delende cellen. Wordt echter een groot deel van het lichaam bestraald dan zal dit een negatieve invloed hebben op de aanmaak van bloedcellen. Er treedt hierdoor een tekort op van witte en/of rode bloedcellen en bloedplaatjes. De meeste bijwerkingen van bestraling zijn tijdelijk en herstellen in de periode na de bestraling vanzelf of na specifieke behandeling door de radiotherapeut.
    Lees verder
  • Bijnieraandoeningen
    De bijnieren zijn twee platte hormoonproducerende organen van 4 bij 3 cm die boven op elk van de nieren liggen. Ze bestaan uit twee delen, binnenin zit het merg en de buitenste laag wordt de schors genoemd. Het merg produceert twee belangrijke hormonen nl. adrenaline en noradrenaline die de hartslag en bloeddruk beïnvloeden. De schors produceert drie groepen steroïde hormonen. Het belangrijkste hormoon van de eerste groep is aldosteron. Dit hormoon regelt de concentratie en het evenwicht van verschillende stoffen in het lichaam, bijvoorbeeld de samenstelling van urine. In de tweede groep is hydrocortison het belangrijkste hormoon dat onder andere koolhydraten in de lever helpt omzetten in energierijk glycogeen. De derde groep bestaat uit de mannelijke hormonen, de androgenen, en de vrouwelijke hormonen oestrogeen en progesteron. Deze hormonen zijn belangrijk voor de seksuele ontwikkeling en worden behalve door de bijnieren ook door de testikels en eierstokken geproduceerd. Bij mannen worden meer mannelijke hormonen gemaakt en bij vrouwen meer vrouwelijke, maar ze komen allebei zowel bij mannen als vrouwen voor. De aanmaak van alle steroïde hormonen (behalve aldosteron) worden door de hypofyse in de hersenen gecontroleerd. Er zijn verschillende aandoeningen van de bijnieren bekend: het Cushing syndroom (te veel steroïden in het bloed), de ziekte van Addison (te weinig steroïden van de schors), een gezwel in het merg van de bijnier (feochromocytoom) en aldosteronisme (te hoge productie van het aldosteron).
    Lees verder