Heupdysplasie

Wat is heupdysplasie?

Heupdysplasie is meestal een aangeboren heupafwijking waarbij de heupkom niet goed is ontwikkeld. Een verergerde vorm van heupdysplasie is heupluxatie. Heupdysplasie betekent slecht gevormde heup. De heupkom is niet diep genoeg waardoor de heupkop niet goed wordt omvat. De heupkop kan daardoor gemakkelijk uit de heupkom glijden. In sommige gevallen past de heupkop helemaal niet meer in de heupkom dan is er sprake van heupluxatie.

Ongeveer twintig op de duizend baby’s worden geboren met heupdysplasie. Heupdysplasie is daarmee een redelijk veelvoorkomende aandoening. In sommige gevallen ontwikkelt heupdysplasie zich pas op latere leeftijd. Vaak uiten de klachten zich dan voor het eerst tussen het vijftiende en vijfentwintigste levensjaar.

Heupdysplasie veroorzaakt op lange termijn vroegtijdige artrose (slijtage van het heupgewricht). Op kortere termijn veroorzaakt heupdysplasie vaak pijn bij het staan en lopen.

Heupluxatie

Heupluxatie is een zeldzame, verergerde vorm van heupdysplasie. Ongeveer één op de duizend baby’s wordt geboren met een heupluxatie. Het is belangrijk dat een heupluxatie vroegtijdig ontdekt wordt om zo slijtage van het heupgewricht zoveel mogelijk te voorkomen en succesvol te kunnen behandelen. Een heupluxatie van één heup is gemakkelijker te herkennen dan heupluxatie van beide heupen.

De exacte oorzaak van heupdysplasie is niet duidelijk, wel is vrijwel zeker dat erfelijkheid een grote rol speelt. Het heupgewricht is rond de elfde week van de zwangerschap al volledig aangelegd. Dit bestaat dan vrijwel alleen nog uit kraakbeen en dat is heel week en kwetsbaar. Door een verkeerde ligging van de foetus wordt waarschijnlijk de heupkop uit de kom gedrukt en dit veroorzaakt instabiliteit van het heupgewricht.

Er is een aantal risicofactoren voor heupdysplasie bekend:

  • Erfelijkheid
  • Kinderen die in een stuitligging lagen
  • Kinderen die weinig ruimte hebben in de baarmoeder (eerstgeborenen, vruchtwatertekort)
  • Andere erfelijke aandoeningen zoals: klompvoetjes, een open ruggetje en een liesbreuk.

Daarnaast komt de aandoening twee tot driemaal vaker bij meisjes voor dan bij jongens en is het linker heupgewricht vaker aangedaan dan het rechter heupgewricht.

Het is belangrijk dat heupdysplasie vroegtijdig wordt opgemerkt. Direct na de geboorte en op het consultatiebureau controleren ze baby’s altijd op heupdysplasie. Soms valt het ouders zelf op dat er beenlengteverschil bestaat bij hun kind. Indien kinderen al lopen, kan waggelen of met één been trekken duiden op heupdysplasie.
Symptomen volwassenen
Soms wordt heupdysplasie pas op latere leeftijd ontdekt. Vaak hebben deze mensen dan al enige tijd pijnklachten. Symptomen van een heupdysplasie zijn:
- Pijn in de lies, bovenbeen en of bil
- Pijn in de onderrug
- Pijn bij draaibewegingen van de heup
- Pijn in het heupgewricht ten gevolge van slijtage van het kraakbeen
- Pijn tijdens langzaam lopen

Baby’s worden altijd kort na de geboorte en later ook nog door het consultatiebureau lichamelijk onderzocht. Hier zijn ze bedacht op heupdysplasie. Tijdens dit lichamelijk onderzoek kijkt de arts of de beentjes ver genoeg kunnen spreiden. Daarnaast kijken ze of het kind geen beenlengteverschil heeft. Als ze vermoeden dat er sprake is van heupdysplasie, volgt een doorverwijzing naar het ziekenhuis.
In het ziekenhuis doen ze meestal aanvullend onderzoek door middel van een echo of door het maken van röntgenfoto’s. Deze diagnosemiddelen geven meestal uitsluitsel. In sommige gevallen maakt de arts ook nog een MRI-scan of een CT-scan.

Na de diagnose heupdysplasie gaat de arts gelijk over tot behandeling. Het kind krijgt dan gedurende vier tot zes maanden een spreidbehandeling. Dit houdt in dat het kind een broekje aankrijgt dat de beentjes spreidt waardoor de heupkop goed in de heupkom komt te zitten. Als heupdysplasie pas na zes maanden na de geboorte wordt ontdekt, dan duurt de behandeling vaak iets langer. In het eindstadium hoeft het kind het spreidbroekje waarschijnlijk alleen nog maar ’s nachts te dragen.
Het dragen van het spreidmiddel hoort pijnloos te zijn en de spreiding van de beentjes mag nooit geforceerd worden. Indien je vermoedt dat je kind toch pijn heeft, raadpleeg dan altijd je arts.
Tractiebehandeling
Als de ‘gewone’ spreidmethode te weinig resultaat boekt, gaat de arts soms over tot de tractiebehandeling. Voor een tractiebehandeling is een ziekenhuisopname noodzakelijk. Onder lichte narcose zet de arts de heupkop weer in de kom. Vervolgens worden in bed de beentjes van het kind in een spreidstand gezet met gewichtjes en katrolletjes. De spieren en pezen van het kind worden dan langzaam opgerekt zodat de heupkop goed in de kom blijft. Deze behandeling is niet pijnlijk. Doorgaans duurt de tractiebehandeling één à twee weken en vindt in het ziekenhuis plaats.
Operatie
In sommige gevallen is het bij heupdysplasie toch noodzakelijk om te opereren. Een operatie is ook de enige behandelmogelijkheid indien heupdysplasie pas anderhalf jaar of later na de geboorte ontdekt wordt. De spreidingsmethode heeft dan geen effect meer. Tijdens de operatie maakt de arts de heupkom dieper zodat de heupkop er beter invalt.
Oudere kinderen of jongvolwassenen die erg veel last hebben van heupdysplasie, hebben vaak baat bij een operatie. Belangrijk is dan wel dat:
- De persoon volledig is uitgegroeid
- De slijtage van het kraakbeen niet te ernstig is
- De kop van de heup nog rond is en niet afgevlakt
Behandeling
De behandeling van heupluxatie is gelijk aan die van een heupdysplasie. Eerst proberen ze om met behulp van pavlik bandage de heupkop weer op zijn plaatst te krijgen. Pavlik bandage is een soort tuigje waarmee de beentjes in een spreidstand worden gezet. Dit gebeurt door middel van banden die aan de voetjes vastzitten en vastgezet zijn aan de romp. Als dit niet lukt, gaan ze over tot de tractiebehandeling. Na de tractiebehandeling is de heupluxatie meestal verholpen maar is er altijd nog sprake van een heupdysplasie. Het kind moet daarvoor meestal nog een enige tijd een spreidbroekje dragen.